Introductie

In de Talentmonitor onderzoeken de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool Groningen hoe de loopbanen van Noordelijke Nederlanders eruit zien. Waar groeien ze op? Wat voor studiekeuzes maken ze? Waar gaan ze werken na afstuderen? Wat voor veranderingen maken ze door tijdens hun werkende leven?
In de taakbalk hierboven kun je klikken op elk van die transities. Wij laten je vervolgens zien hoe die transities eruit zien, en wat voor verschillen we kunnen ontdekken tussen Noorderlingen en de rest van Nederland. In sommige analyses kijken we daarvoor specifiek naar de provincie Groningen, en in anderen focussen we op de drie Noordelijke provincies als landsdeel.

Voor de analyses uit de Talentmonitor maken we gebruik van gegevens uit de  microdata  van het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS). Hier wordt data verzameld op persoons-, bedrijfs- en adresniveau. Aan de hand van deze data kunnen we betrouwbaar achterhalen waar iemand is opgegroeid, bij welk bedrijf hij of zij werkt, in welke sector dit bedrijf opereert, en op welke locatie. Door deze aan elkaar te koppelen ontstaan de bronbestanden voor de analyses in de Talentmonitor.

Meer lezen over onze methoden, definities en bronnen? Klik hier.

Van opgroeien naar uitvliegen

Hoe gebonden zijn mensen aan de regio? Gaan jongeren die in het Noorden opgroeien ook wonen en werken in het Noorden of vertrekken ze naar andere delen van het land ? In deze sectie van de Talentmonitor behandelen we vragen rondom opgroeien en uitvliegen in het Noorden van het land.

Op de kaart hieronder brengen we in beeld waar jongeren heen gaan, nadat ze zijn opgegroeid in de provincie Groningen. We kijken hier naar het aantal mensen dat op enig punt tussen 1995 en 2008 16 jaar is geworden, en vervolgens waar zij zijn gaan wonen op hun 28e. We kiezen hier voor de leeftijd 28, omdat dat het moment is dat iemand officieel geen jongere meer is. Daarnaast heeft het overgrote deel van de jongeren tegen die tijd hun opleiding afgerond, en zal zijn begonnen met werk. Als we bijvoorbeeld zouden kijken naar waar jongeren wonen op hun 24e, dan zal dit beeld vertekend worden door de universiteitssteden: veel jongeren wonen dan nog in hun studie-stad, terwijl een deel van hen na hun studie wellicht wel terug zal verhuizen naar de gemeente waar zij zijn opgegroeid.

De kaart laat zien dat de meeste jongeren in de regio blijven (of zijn teruggekeerd na hun studie). Als we alle gemeentes optellen, zien we dat 80% van de Groningse jongeren op hun 28e nog steeds of weer in een van de drie Noordelijke provincies wonen. De grootste groep hiervan woont in de gemeente Groningen. Verder zien we op de kaart dat de vooral de grote steden in het westen Noordelijke jongeren aantrekken, naast Zwolle en Enschede in het oosten.

Wie blijft in de provincie Groningen wonen, en wie vertrekt?

De beslissing om wel of niet te verhuizen uit de provincie Groningen hangt samen met verschillende persoonskenmerken. Zo blijkt uit onderstaande figuur dat mannen vaker in de provincie blijven wonen dan vrouwen. Van de mannen die 16 waren in 2008 (en 28 in 2020), woont 1 op de 5 niet meer in de provincie, tegenover 1 op de 4 vrouwen. Het is niet bekend of dit te maken heeft met studiekeuze, partnerkeuze of dat hier andere redenen spelen. Het aandeel mannen dat vertrekt lijkt overigens licht af te nemen over tijd: van het cohort dat 16 was in 1995 woonde ruim een kwart niet meer in het Noorden op hun 28e. Ook jongeren met een niet-westerse migratie-achtergrond zijn meer geneigd de regio te verlaten dan jongeren met een Nederlandse of westerse migratie-achtergrond. Van deze groep woont het overgrote deel in Groningen, maar voor sommige cohorten geldt dat zo rond de 35%, of soms zelfs bijna 40%, wegtrekt.

Voor de cohorten 16-jarigen vanaf 2002 hebben we ook gegevens over hun opleidingsniveau, weergegeven in onderstaande grafiek. We kijken naar drie niveaus. De eerste categorie zijn personen die een mbo 1 of 2 diploma als hoogst behaalde diploma hebben. De tweede hebben een mbo 3 of 4 diploma, of een propedeuse in het hoger onderwijs. De derde groep zijn de personen met een hbo of wo bachelor of master diploma. De dikgedrukte lijnen geven opleidingsniveau weer, en de gestippelde lijnen staan voor de interactie tussen opleidingsniveau en opleidingsrichting.

Veel hoogopgeleide jongeren met een sociale of technische opleidingsrichting wonen als volwassene niet meer in de provincie Groningen

Jongeren met een diploma in het hoger onderwijs trekken vaker weg dan jongeren met een mbo-diploma. Afhankelijk van de opleidingsrichting en de momenten in tijd woont tussen 60 en 70% van de hoogopgeleiden in het Noorden. Wanneer zij zijn verhuisd kunnen we hier niet uit opmaken: het kan zijn dat zij een opleiding in het Noorden hebben afgerond, en toen zijn weggetrokken, of dat ze rond hun 18e voor hun opleiding al zijn weggegaan. Van alle jongeren met een diploma, zijn het de hoogopgeleiden met een technische of sociale achtergrond die het vaakst de regio verlaten. Van degenen met een zorg-diploma woont juist driekwart nog/weer in de provincie Groningen.

Voor mbo-afgestudeerden is de kans veel groter dat zij in de provincie Groningen blijven wonen. Het aandeel jongeren met een mbo-diploma dat vertrekt is redelijk stabiel over tijd, ongeveer 20% van de mbo niveau 3 en 4 studenten en 15% van de jongeren met een mbo niveau 1 of 2 diploma. Dat is een duidelijk verschil met jongeren uit het hoger onderwijs: voor sommige cohorten is dat verschil bijna 20 procent-punt. De jongeren met technische mbo-diploma’s blijven het vaakst wonen in de provincie Groningen: ruim 85%. Een groter en toenemend percentage van Groningse mbo 3/4-afgestudeerden in een sociale opleidingsrichting woont op zijn/haar 28e buiten Groningen: ongeveer 1 op de 5 van deze groep vertrekt. Binnen mbo niveau 1 en 2 afgestudeerden zijn overigens veel schommelingen te zien, maar dit kan grotendeels verklaard worden door het geringe aantal observaties, waardoor de gemiddelde vertrek-cijfers vertekend kunnen zijn door een eenmalige grotere groep afstudeerders die blijven of vertrekken.

Hoewel deze visualisatie weergeeft dat een deel van de Groningse jongeren wegtrekt, hoeft dat nog niet te betekenen dat er een netto leegloop is uit de regio. Noordelijke onderwijsinstellingen en werkgevers trekken immers ook weer jongeren aan uit andere regio’s. Er is dus zowel uitstroom, als eventuele instroom, maar dat is in deze analyse niet meegenomen. Iets verder in de Talentmonitor gaan we daar wel op in.

Welke gemeentes weten hun jongeren te binden?

Bovenstaande analyses hebben betrekking op provincieniveau. Als we dat uitsplitsen naar gemeentes, zien we dat jongeren uit sommige gemeenten een sterkere binding hebben met hun opgroei-locatie dan anderen. Gemiddeld gezien woont 51% van de jongeren die op hun 16e wonen in een bepaalde gemeente ook op hun 28e in die gemeente. In sommige gemeenten ligt die ‘stay-rate’ een stuk hoger: zo woont 66% van de jongeren die opgroeien in de gemeente Emmen op hun 28e nog steeds (of weer) in Emmen. Dat is het hoogste percentage van alle Noordelijke gemeenten. Het kan zijn dat deze jongeren in de tussentijd tijdelijk zijn vertrokken, bijvoorbeeld voor een opleiding, maar op hun 28e vinden we ze in de basisadministratie weer terug in dezelfde gemeente als waar zij opgroeiden. Naast Emmen hebben ook Leeuwarden en Groningen een bovengemiddelde stay-rate, en opvallend genoeg: Ameland. Bijna 60% van de Amelander jongeren woont op hun 28e weer op het eiland.

De stedelijke gemeentes in het Noorden weten hun jongeren beter te binden dan de rurale gemeentes.

De gemeentes Tynaarlo, Schiermonnikoog en Loppersum weten in het Noorden de minste jongeren te binden: daar vertrekt bijna 70% van de jongeren uiteindelijk naar een andere gemeente. Daarnaast valt op dat veel gemeentes in het Noorden, en vooral de rurale gebieden in het Noord-Oosten, neigen naar het rood: daar vertrekt meer dan de helft van de jongeren. De grote steden weten jongeren daarentegen wel te behouden. Dit kan te maken hebben met studiekeuze. Ook al observeren we jongeren op een leeftijd dat zij in principe hun opleiding zouden moeten hebben afgerond, toch hebben jongeren uit rurale gemeentes wellicht hun woonplaats moeten verlaten om te gaan studeren. Het zou kunnen dat zij minder snel geneigd zijn weer terug te verhuizen, terwijl jongeren uit de steden de mogelijkheid hadden om in hun woongemeente te blijven voor hun studie. We weten echter niet wat de precieze beweegredenen zijn voor jongeren om hun gemeente te verlaten: in de microdata observeren we alleen waar iemand woonde op zijn/haar 16e verjaardag, en op zijn/haar 28e verjaardag.

Welke opleiding halen jongeren per gemeente?

Als we deze stay-rates uitsplitsen naar opleidingsniveau, kunnen we zien welke jongeren wegtrekken: zijn dat vooral de jongeren met een mbo, hbo of universitair diploma? We kijken hiervoor naar de generatie jongeren die is geboren tussen 1984 en 1992, die dus 16 waren tussen 2000 en 2008.

Allereerst: wat is het opleidingsniveau van deze jongeren? Stel dat er 100 16-jarigen in een gemeente wonen, hoeveel van deze jongeren haalt dan later in hun schoolloopbaan bijvoorbeeld een universitair diploma? Dat is op de kaart hiernaast weergegeven. Daar zien we opvallende regionale verschillen voor universitair opgeleiden. Een deel daarvan kan verklaard worden door het gemiddeld inkomen in een gemeente: gemeentes als Wassenaar en het Gooi zien veel van hun jongeren later naar de universiteit gaan. En in het algemeen halen meer jongeren uit West-Nederland een universitair diploma. Opvallend voor het Noorden is dat in de gemeentes grenzend aan de gemeente Groningen en Leeuwarden nog wel veel jongeren gaan studeren, maar dat dat niet geldt voor de omliggende gemeentes. Hier lijkt dus sprake van een stedelijk effect en/of vooral een effect van de nabijheid van de locatie van de universiteit in kwestie.

Voor het hbo (op de tweede kaart) zijn deze verschillen minder geprononceerd. Het valt op dat Oost-Groningen ook hier weer relatief lage percentages kent, terwijl andere gemeenten in het Noorden nog wel een aanzienlijk gedeelte van hun jongeren een hbo-diploma ziet halen. Het mbo laten we hier achterwege, omdat we daarin nog minder regionale variaties te zien zijn: de percentages schommelen in elke gemeente zo rond de 30 à 40%.

Welke jongeren blijven in dezelfde gemeente wonen?

Als we kaartjes over de stay-rates (= het percentage dat zowel op 16 als op 28 jarige leeftijd in dezelfde gemeente woont) en de behaalde diploma’s met elkaar combineren, kunnen we een beeld schetsen over mobiliteit naar opleidingsniveau. Hiermee kunnen we kijken welke jongeren overwegend ‘blijven’ en welke jongeren ‘vertrekken’. De drie kaarten hiernaast geven dat weer.

Op de eerste kaart zien we de stay-rates van mbo-afgestudeerden. Daarvan woont gemiddeld meer dan de helft (weer) in hun opgroeigemeente. Het Noorden wijkt hierin niet sterk af van de rest van Nederland. Het lijkt er daarmee op dat Noordelijke mbo’ers net zo gebonden zijn aan hun regio als jongeren uit andere regio’s. In alle Noordelijke gemeentes ligt de stay-rate van mbo’ers hoger dan het gemiddelde van alle jongeren: het zijn dus niet de jongeren met een mbo diploma die wegtrekken.

 

 

Dat beeld wordt anders als we kijken naar hoogopgeleide jongeren: degenen die een hbo of universitair diploma halen vertrekken vaker wel dan niet naar een andere gemeente dan waar zij op hun 16e woonden. Van de hbo’ers woont de helft tot twee derde van de jongeren ergens anders op hun 28e (zie kaart hiernaast). Voor universitair opgeleiden is dat zelfs vaak meer dan 80% (zie kaart daaronder). Dit geldt vooral voor niet-stedelijke gemeentes, of stedelijke gemeentes zonder hbo of universiteit. Het Noorden wijkt hierin ook af van de rest van Nederland, met name als het gaat om de universitair opgeleiden. Dit effect is het sterkst in de provincie Groningen: de stay-rates van hbo-afgestudeerden in Friesland en Drenthe volgen iets vaker het landelijk gemiddelde, terwijl in Groningen opvallend veel hbo’ers weg gaan – een beweging die bovenop het bovengemiddeld hoge vertrek van universitair opgeleiden komt.  Daarmee verliest de regio dus vaak meer menselijk kapitaal dan andere gemeentes in Nederland.

 

 

 

 

Waar gaan jongeren heen en waar komen ze vandaan?

Dat veel jongeren werktrekken uit de Ommelanden betekent niet per se dat de hele provincie Groningen haar jongeren verliest. Veel jongeren die hier opgroeien vinden namelijk uiteindelijk wel werk in de regio. Voor deze analyse kijken we naar alle Nederlandse personen van 28 jaar oud, die werk hebben. Als we kijken waar zij werken, en waar zij zijn opgegroeid (oftewel: waar zij woonden op 16-jarige leeftijd), ontstaan de volgende ‘heatmaps’: hoe donkerder de kleur, hoe hoger het aantal personen dat in dezelfde regio werkt als waar zij zijn opgegroeid. In de blauwe visualisatie zijn absolute aantallen weergegeven en in de groene de percentages van alle jongeren die in een bepaalde provincie zijn opgegroeid.

De meeste Groningse jongeren vinden werk in de provincie Groningen. Daarna zijn respectievelijk Drenthe, Noord-Holland en Friesland de meest ‘populaire’ bestemmingen. Groningse jongeren zijn het minst geneigd te gaan werken in de zuidelijke provincies, en in Flevoland. Op de heatmap kunnen we ook zien waar jongeren zijn opgegroeid, die op hun 28e in Groningen aan het werk zijn. De grootste groep komt uit Drenthe en Friesland. Opvallend is dat deze stromen van de andere twee Noordelijke provincies naar Groningen groter zijn dan de stromen andersom: er komen meer Friese en Drentse jongeren hiernaartoe, dan dat er Groningse jongeren naar Drenthe en Friesland gaan. Dit hoeft niet per se te zeggen dat deze jongeren ook wonen in de provincie Groningen, maar alleen dat zij werken bij een Gronings bedrijf. Het kan zelfs zijn dat hun daadwerkelijke werklocatie niet in Groningen is, bijvoorbeeld omdat zij bij een andere vestiging dan het Groningse hoofdkantoor werken.

In bovenstaande visualisatie zijn Noord- en Zuid-Holland het meest donker – omdat zij een grotere bevolking hebben. Onderstaande figuur laat daarom zien wat de relatieve binding en uitstroom is uit regio’s, ten opzichte van het totaal aantal opgroeiers in die provincie. Zo zien we dat 75% van de personen die zijn opgegroeid in Groningen en op hun 28e werken, werken in de provincie Groningen zelf. Een kwart van deze groep heeft dus ergens anders werk gevonden. 3,5% werkt in Friesland, 6,7% in Drenthe en 3,6% in Noord-Holland. De overige personen werken verspreid over het hele land.

Als we dat vergelijken met de percentages van andere provincies, zien we dat Groningen daar niet sterk afwijkt van het landelijk gemiddelde. Afgezien van Noord- en Zuid-Holland, waar ongeveer 15% werk vindt in een andere provincie, is de uitstroom uit Groningen vergelijkbaar met veel andere provincies, zoals Utrecht, Friesland en Overijssel. Uit Flevoland en Drenthe vertrekken relatief de meeste jongeren: van de werkende 28-jarigen uit die provincies heeft 1 op de 3 werk gevonden in een andere provincie. Een kanttekening hierbij is dat dit percentage niet per se betrekking heeft op alle opgroeiende jongeren. In deze analyse zijn alleen de werkende 28-jarigen meegenomen. Een deel van hun generatiegenoten kan werkloos zijn, of nog studeren.

Van school naar werk

In dit onderdeel kijken we naar de transitie van onderwijs naar werk. In welke sectoren gaan jongeren werken die zijn afgestudeerd aan een Noordelijke onderwijsinstelling? In welke regio werken ze? En wat verdienen ze? We kijken hier in alle analyses naar het hoogst behaalde diploma van elke student, en of dat diploma in het Noorden is behaald of niet. Dit gaat dus zowel over de jongeren die hier niet opgroeiden, maar wel een studie zijn komen doen, als om Noorderlijke jongeren die hier hun opleiding hebben voltooid. Voor veel analyses maken we ook de vergelijking met de rest van Nederland: wijkt de onderwijs-werk-transitie van Noorderlingen af ten opzichte van het Nederlands gemiddelde? In deze sectie kunnen we geen onderscheid maken tussen jongeren die in Groningen, Friesland of Drenthe hebben gestudeerd, omdat er dan mogelijk onthullingsrisico ontstaat waardoor studenten terug te herleiden zijn naar specifieke onderwijsinstellingen.

In welke sectoren werken Noordelijke afgestudeerden?

Onderstaande visualisatie laat zien in welke sectoren afgestudeerden een baan hebben gevonden. Het peilmoment is 24 maanden na afstuderen: als iemand in september 2018 is afgestudeerd, kijken we waar deze persoon werkt in september 2020.

Van de afgestudeerden met een diploma in het hoger onderwijs gaat meer dan de helft werken in de zorg of de zakelijke dienstverlening, elk ongeveer een kwart. Mbo niveau 3 of 4 gediplomeerden werken ook vaak in de zorg. Ten opzichte van hoger opgeleiden relatief meer in de dienstverlening, waar sectoren als de horeca en retail onder vallen. De groep personen die een Mbo niveau 1 of 2 diploma als hoogst behaalde diploma hebben is beduidend kleiner. Van deze groep werkt ongeveer 40% in de bouw of maak-industrie, en een kwart in de dienstverlening.

In vergelijking met de rest van Nederland zijn hier geen grote verschillen voor afgestudeerden uit het hoger onderwijs. Noordelijke afgestudeerden werken hier wel relatief iets vaker in de zorg, en iets minder vaak in de zakelijke dienstverlening, maar de verschillen zijn klein. Voor mbo niveau 3 en 4 is dat anders: daar werkt zo’n 40% in de zorg, tegenover iets meer dan 30% van alle Nederlandse afgestudeerden. Dat wordt gecompenseerd door een relatief lager aandeel werkenden in de dienstverleningssectoren.

Onderstaande grafiek laat een gedetailleerder beeld zien van de grafiek hierboven: we focussen op 21 sectoren, in plaats van zes. Uitzendbureaus zijn toegevoegd als een aparte sector, omdat we van de werknemers in deze sector niet kunnen achterhalen naar welke sectoren zij zijn uitgezonden.

Mbo gediplomeerden werken het vaakst in de retail en de zorg, waarbij die laatste categorie vooral groot is voor mbo niveau 3 en 4 afgestudeerden. Afgestudeerden uit het hoger onderwijs werken het vaakst in de zorg, de zakelijke dienstverlening en het onderwijs. Er zijn opvallende verschillen tussen bepaalde sectoren. Zo werken Noordelijke afgestudeerden, van alle niveaus, vaker voor een uitzendbureau dan de gemiddelde Nederlandse afgestudeerde. En dit verschil is al helemaal groot voor Noordelijke gediplomeerden met mbo niveau 1 en 2: meer dan 1 op de 5 daarvan is in het Noorden na twee jaar werkzaam bij een uitzendbureau, tegenover 1 op de 7 van de mbo niveau 1 en 2 afgestudeerden in heel Nederland.

In welke regio’s werken Noordelijke afgestudeerden?

Als mensen afstuderen in het Noorden, zullen sommigen van hen werk zoeken in de regio, maar sommigen zullen de regio verlaten. In onderstaande analyses bekijken we in welke regio’s afgestudeerden werken, afhankelijk van hun opleidingsniveau, opleidingsrichting en sector waarin zij gaan werken. Noordelijke afgestudeerden heeft hier betrekking op alle personen die hun hoogste diploma aan een Noordelijke onderwijsinstelling hebben behaald: dit is dus inclusief personen die van buiten de regio zijn gekomen, om hier onderwijs te volgen. Voor nu maken we nog geen onderscheid tussen de regio waar Noordelijke afgestudeerden zijn opgegroeid.

In de eerste analyse zien we de verdeling tussen afgestudeerden in het hoger onderwijs en het mbo. Iets meer dan de helft van de Noordelijke afgestudeerden heeft een hbo of wo diploma. De rest heeft hun hoogste diploma aan een mbo-instelling gehaald. Over de afstudeerjaren 2006 tot en met 2016 (“Totaal” in de grafiek), zien we dat mbo-ers en hoger opgeleiden andere locatie-keuzes maken. Afgestudeerden uit het hoger onderwijs werken 4 jaar na het afronden van hun opleiding vaak in niet-Noordelijke provincies, waarvan Noord-Holland de meeste afgestudeerden aantrekt. Mbo’ers werken vaak in Friesland, Drenthe en Groningen. Hier speelt ook mee dat jongeren vaker voor hoger onderwijs naar het Noorden verhuizen dan mbo’ers. Een deel van deze uitstroom zullen dus ook afgestudeerden zijn die weer terug gaan naar waar zij vandaan komen. Hoe groot dat deel precies is kunnen we uit deze data nog niet opmaken.

Als we kijken naar trends over tijd, door per afstudeerjaar (naast “Totaal”) te bekijken waar de afgestudeerden uit dat cohort zijn gaan werken, zien we dat een steeds groter aandeel van de hoger opgeleiden werk na 4 jaar werk heeft gevonden in de provincie Groningen. Voor het cohort 2016 is dat met 19% inmiddels al de grootste groep, gevolgd door Noord-Holland met 17,5%. Van de groep die afstudeerde in 2006 had een kleiner deel na 4 jaar werk in Groningen: toen was het 15%, tegenover 18% voor Noord-Holland.

Hangt die keuze om buiten de regio te werken ook samen met opleidingsrichting? Daar lijkt het wel op: onderstaande visualisatie laat per hoofdveld (sociaal, zorg, technisch) zien waar afgestudeerden van alle cohorten tussen 2009 en 2016 zijn gaan werken. Verder aggregeren we op landsdelen, in plaats van provincies. Het volgende patroon ontstaat: van de hoogopgeleiden met een sociale studieachtergrond (bijvoorbeeld in de economie, gedragswetenschappen of onderwijs) vertrekt het grootste deel naar het westen van het land. Van de zorg- en technische afgestudeerden blijft juist het grootste gedeelte in Noord-Nederland. Dit geldt voor zowel mbo- als hoger opgeleiden die in het Noorden hun diploma hebben behaald.

De werklocatie na afstuderen lijkt ook te maken hebben met de sector waarin afgestudeerden gaan werken. Van de afgestudeerden die in Noord-Nederland blijven werken werkt het grootste gedeelte in de zorg, bijna 4 op de 10. Voor de studenten die naar het westen vertrekken is dat juist de (zakelijke) dienstverlening, ook met ruim 40%. Eenzelfde patroon geldt ook voor mbo’ers die vertrekken: als zij in West-Nederland gaan, is de kans het grootste dat zij daar in de dienstverlening werken. Degenen die in Noord-Nederland blijven, werken juist relatief vaak in de zorg.

Wat verdienen Noordelijke afstudeerders?

Het loon van Noordelijke afgestudeerden hangt ook af van de regio en de sector waarin zij werken. We hebben voor alle afgestudeerden het uurloon berekend 4 jaar na hun afstudeerdatum. Loon-analyses zijn complex en verbergen vaak onderliggende dynamiek. Ze houden geen rekening met kosten-niveaus, bijvoorbeeld door verschillen in huizenprijzen. Qua welvaartsniveau kan een lager loon daarmee hetzelfde opleveren: we kijken in deze analyses niet naar besteedbaar inkomen.

Kijken we dan naar de mediaan van het uurloon in bepaalde sectoren, dan zien we het volgende. Afhankelijk van de sector waarin afgestudeerden met hetzelfde niveau gaan werken, liggen de lonen anders. Zo liggen de lonen voor mbo 3/4 afgestudeerden relatief het hoogst in de zorg, openbaar bestuur, en de industrie en bouw: in de (zakelijke) dienstverlening liggen de lonen daar relatief lager. Voor hoogopgeleiden zien we eenzelfde patroon, waar voor deze groep in het openbaar bestuur de hoogste lonen liggen.

Vervolgens kijken we naar de verschillen tussen degenen die in het Noorden zijn gebleven voor hun werk, versus degenen die zijn vertrokken. Over het algemeen ligt het loonpeil in West-Nederland iets hoger dan in Noord-Nederland. Dit kan verschillende verklaringen hebben: de lonen kunnen in het algemeen hoger zijn in het westen, het kan te maken hebben met persoonlijke eigenschappen van studenten die ervoor kiezen naar het westen te gaan, en wellicht is het zo dat afgestudeerden pas naar het westen gaan voor werk als daar ook een hoger loon tegenover staat. Op basis van deze data kunnen we echter weinig uitspraken doen over de achterliggende redenen voor deze loonverschillen.

Voor sommige sectoren zijn die verschillen overigens vrij klein, bijvoorbeeld voor het openbaar bestuur en het onderwijs. In de private sectoren zijn de verschillen, logischerwijs, groter. Voor hoger opgeleiden die in de zakelijke dienstverlening werken, lijkt het vooral te lonen om dat te doen in het Westen. Voor mbo’ers geldt dat patroon voor een andere sector: de Noordelijke mbo’ers die naar het Westen vertrekken, om daar in de industrie en bouw te gaan werken, verdienen daar meer dan degenen die zulk werk doen in het Noorden.

In bovenstaande visualisatie hebben we het gemiddelde mediaan uurloon berekend over alle cohorten die zijn afgestudeerd tussen 2009 en 2016. Hieronder splitsen we dat uit naar afstudeerjaar. Data voor mbo niveau 1 en 2 afgestudeerden zijn hier weggelaten, omdat er voor te veel jaren te weinig observaties waren om berekeningen over tijd te kunnen doen. Per industrie kun je in onderstaande visualisatie bekijken hoe het loonpeil van verschillende cohorten is, 4 jaar na afstuderen. Dezelfde patronen als hierboven zijn zichtbaar: gemiddeld liggen de lonen net wat hoger voor Noordelijke afstudeerders.

Van werk naar werk

In dit onderdeel van de Talentmonitor bekijken we hoe mensen bewegen van en naar sectoren. In welke sector blijven de meeste mensen werken, en uit welke sectoren zien we de meeste uitstroom?

In welke sectoren is de meeste dynamiek?

Eerst kijken we welke sectoren de meeste en de minste uistroom kennen. Hiervoor bekijken we in welke sector personen werkten in januari van een bepaald jaar, en vervolgens waar zij 5 jaar later werkten. Mensen die werkloos zijn geraakt nemen we hier niet mee: we observeren alleen de mensen die werken op zowel januari in het ene jaar, als in januari 5 jaar daarna. De locatie van de werkgever wordt bepaald aan de hand van de polis-administratie. Hier staat voor elk bedrijf weergegeven waar hun hoofdlocatie is. Als die in Groningen is, dan kijken we voor specifiek die werknemers wat voor sector-veranderingen zij doormaken. Dit vergelijken we (in de gele bolletjes) met de rest van Nederland. Klap deze grafiek uit in een ander tabblad om de verticale as met sectoren goed af te kunnen lezen.

In onderstaande grafiek zien we dat de uitstroomt het laagst is bij de overheid: van de werknemers die in 2015 werkten in de overheid, 92% daar 5 jaar later nog steeds werken. Dit is ongeveer hetzelfde voor Groningen, als voor heel Nederland. De sectoren met de meeste uitstroom zijn de uitzendbureaus, omdat mensen die daar werken vaak actief zijn in andere sectoren. Een deel daarvan zal uiteindelijk ook aan de slag gaan in die sector waarnaar zij zijn uitgezonden. Andere sectoren met relatief veel uitstroom zijn de horeca, kunst en cultuur, en verhuur van roerend goed.

Als mensen vertrekken uit een sector, waar gaan ze dan heen?

In onderstaande visualisatie geven we weer wat voor transities mensen maken op de arbeidsmarkt. We kijken naar waar ze werken in 2015, en zoeken ze weer terug in 2020: werken ze in dezelfde industrie of zijn ze veranderd? Daarnaast kijken we ook specifiek naar de mensen die werken in de zorg-sector. Blijven zij in de zorg werken, en zo ja: dan ook in dezelfde subsector?

Toekomstige transities

Laatste update: mei 2022

De Talentmonitor is op dit moment volop in ontwikkeling. Veel transities op de arbeidsmarkt zijn in de huidige update nog niet opgenomen, maar kunnen later wel worden toegevoegd. Denk hierbij aan mensen die werkloos raken, en weer terugkomen op de arbeidsmarkt; mensen die met pensioen gaan; mensen die een bepaalde sector verlaten, maar misschien later weer terugkeren; studiekeuzes; transities van flex- naar vast contract, en anderen. Veel van deze transities proberen we specifiek te maken voor Groningen en/of Noord Nederland.

Wil je meer weten over dit project, neem dan hier contact met ons op: